In het laatste jaar van de Japanse bezetting had de Indonesische bevolking steeds meer te lijden onder Japanse maatregelen. Dwangarbeid, hongersnood en verplichte voedselleveranties gaven aanleiding tot gewelddadige opstanden, waaronder één in het West-Javaanse Singaparna in 1944. Opstandleider Zainal Mustafa en meer dan honderd opstandelingen moesten het met de dood bekopen.
Veel Indonesiërs zagen de komst van de Japanners als een bevrijding van kolonialisme en een belofte voor onafhankelijkheid. Het Japanse bestuur deed er alles aan om door middel van propaganda en deels door het geven van meer eigen bestuursverantwoordelijkheid de Indonesische bevolking voor zich te winnen. Ook de militaire training van veel Indonesiërs wakkerde aanvankelijk de hoop aan op een spoedige onafhankelijkheid.
In de loop van de Japanse bezetting kreeg de Indonesische bevolking het steeds zwaarder te verduren en nam het verzet tegen de Japanners toe. Zo waren er de 4,1 miljoen romusha’s – onder valse voorwendselen geronselde dwangarbeiders – die op duizenden kilometers van hun woonplaats onder erbarmelijke omstandigheden werk moesten verrichten voor Japan. Er wordt geschat dat 180.000 van hen zijn gestorven. Een andere Japanse maatregel was de verplichte rijst- en voedselleveranties. Die zorgden op hun beurt voor een nijpend voedseltekort. Een hongersnood op Java leidde naar schatting tot meer dan twee miljoen doden. In reactie op de Japanse maatregelen, kwam het op Java meer dan eens tot gewelddadige opstanden, met honderden doden tot gevolg.
Een zo’n opstand vond plaats in Signaparna, in het district Tasikmalaya op West-Java in februari 1944. Aanleiding was driedelig: de vergaande Japanse bemoeienis met islamitische aangelegenheden, de gedwongen rijstleveranties en het ronselen van romusha’s. Hierop riep de islamitische geleerde Zainal Mustafa op tot verzet en tot de verdrijving van de Japanners. Op 25 februari ontstonden er gevechten tussen Japanse militairen en honderden aanhangers van Mustafa die bewapend waren met keien, bamboesperen en messen.
De gevechten kostten aan vijf Indonesische politiemannen, meer dan vijftig Japanners en ruim honderd opstandelingen het leven. De Kenpeitai arresteerde ongeveer vierhonderd opstandelingen, waarna 82 van hen – inclusief Mustafa – door de militaire rechtbank in Jakarta ter dood werden veroordeeld. Het lichaam van Mustafa werd na zijn executie op 25 oktober 1944 in eerste instantie begraven op erebegraafplaats Ancol in Jakarta. Later is hij herbegraven in Sukamanah, in het district Tasikmalaya.