Verzet tegen gedwongen prostitutie

kamp Solo, Soerakarta
December 1943

Een oproep van onbekende Japanse officieren leidde tot grote angst in kamp Solo. De Nederlandse kampleidster Gezina Smid zou het ronselen van meisjes voor Japanse bordelen weten te voorkomen. ‘Je krijgt er geen uit dan eerst over mijn lijk.’

Het is een van beruchtste misdaden tijdens de Japanse bezetting van Zuidoost-Azië: gedwongen prostitutie van jonge vrouwen, ook wel eufemistisch ‘troostmeisjes’ genoemd. In kamp Solo scheelde het maar weinig of de geïnterneerde Nederlandse meisjes en vrouwen zouden in Japanse bordelen terechtgekomen zijn. Ware het niet dat kampleidster Gezina Smid voor de meisjes ging staan.

Smid werd als zendingsofficier door het Leger des Heils in juni 1937 uitgezonden naar Nederlands-Indië. In de loop van 1942 werd zij met vele andere Nederlanders in Japanse kampen geïnterneerd. Binnen het kamp nam zij algauw een leiderschapsrol aan en werd ze door de Japanners aangesteld als ‘kampleidster’. Ze stelde lijsten op van de vrouwen en kinderen, verzorgde eten en regelde allerhande zaken. Wanneer vrouwen geslagen werden door de Japanners zag ze het als haar plicht om ervoor te springen en de klappen op te vangen.

In december 1943 keken de geïnterneerde Nederlanders uit naar het vieren van kerst. De voorpret werd echter bruut verstoord met de komst van een aantal onbekende Japanse officieren. Van hen kwam het bevel dat jonge vrouwen zich moesten verzamelen op het kampplein. Smid wist dat uit andere kampen al meisjes weggehaald waren en tot prostitutie gedwongen werden. Ze weigerde gevolg te geven aan deze oproep met inzet van haar eigen leven. ‘Wil je dood?’, vroeg een Japanse commandant van buiten het kamp haar. Ze antwoordde: ‘Je krijgt er geen uit dan eerst over mijn lijk.’ De onderhandelende Japanner grijnsde en zei voordat hij vertrok: ‘We willen u wel doodschieten, maar de meisjes halen we toch.’

Na dit voorval sprak Smid de vrouwen toe. Kalm en overtuigend stelde zij voor dat de moeders van de meisjes de volgende morgen een verzoekschrift aan de Kenpeitai zouden overhandigen. De meisjes zelf zouden wegkruipen onder de britsen, met alle aanwezige koffers en kisten ervoor geschoven. Andere vrouwen zouden bij de deur de wacht houden. De Nederlandse E. M. Zaalberg, die in hetzelfde kamp verbleef, schreef in haar memoires: ‘Nadat zuster Smit [sic] was weggegaan, zaten we lange tijd verslagen bij elkaar. Sommige moeders en dochters kregen het met hun zenuwen te kwaad. Niemand wist wat ons boven het hoofd hing. Zouden ze ons uithongeren, de waterafvoer stopzetten, schieten?’

Smid had ondertussen telefonisch contact gelegd met de Japanse resident, die zelf niet op de hoogte was van het ronselen van meisjes. De volgende dag reed er een militaire auto naar binnen, waaruit de plaatselijke Japanse militaire commandant stapte. De commandant zei dat zonder zijn toestemming geen enkele vrouw of meisje het kamp zou mogen verlaten. Zaalberg: ‘Voor het eerst werd het ”kireh-naureh”, de verplichte Japanse buiging voor iedere officier, met overtuiging door de Hollandse vrouwen uitgevoerd. De Kenpeitai liet zich niet meer zien. De kwestie was blijkbaar achter de schermen door de heren uitgevochten.’

  • Aquarel van de poort van Kamp Solo. Naast de weg bij de ingang zijn twee nonnen en drie vrouwen te zien die rijst in zakken scheppen. Bron: Collectie Museon Den Haag

Vorige | 1 - 1 | Volgende